|
||||||||
|
Ik zal maar meteen toegeven, lezer, dat ik de debuutplaat “Limbs” van het collectief rond bassist Kobe Boon nooit gehoord heb en dus hoeft u van mij ook geen vergelijkingen te verwachten. Ik kan eenvoudigweg niet zeggen of het zevental van toen op een andere dan rekenkundige manier geëvolueerd is. Ze zijn nu met acht, maar wat de muziek betreft, moet ik het stellen met wat ik vandaag te horen krijg en, geloof me vrij: ik ben daar allerminst rouwig om. Niet omdat dat mogelijke vergelijken me te veel werk zou vragen, maar wel omdat ik perfect kan leven met wat deze opvolger mij te bieden heeft. Bassist Boon en zijn kompaan-drummer Simon Raman kennen we van bij Steiger en saxofonist Benjamin Hermans hoorden we wel eens wat toeteren aan de zijde van Boon, maar dan bij Kreis. De andere leden van het gezelschap zijn zo’n beetje kriskras bijeengezocht in het hele Vlaamse muzieklandschap van vandaag. Ze zijn dus met velen, zoals ik al zei: drie zangeressen, Astrid Creve, Marta del Grandi eb Roos Denayer, met verleden en toekomst bij bands als Douglas Firs, Belcirque enKarivaani Orkesta; Twee saxen, met, naast Hermans, ook Ambroos Deschepper en twee gitaren, met, naast die van Roos Denayer, ook die van Artan Buleshkaj, die we al eens bij Pierre Vaiana zagen opduiken. Voorwaar een uitgebreid en bont gezelschap, waar je best wel een en ander mag van verwachten: dit namelijk een plaat, waarop heel spits, geestig en frivool aan randjes en rafels geprutst wordt. Daar waar, voor de meeste oren, de grens bereikt lijkt, doen de mensen van Mòs Ensemble er nog een schepje bovenop en, al vergemakkelijkt dat niet meteen de taak van de luisteraar, ik kan uit eigen ervaring meedelen dat het ten zeerste de moeite is als ja, luisteraar zijnde, bereid bent je eigen heersende opvattingen en normen, voor even opzij te zetten en je te laten meevoeren op het deinende pad waarop de band je meeneemt. Her en der blijf je wel eens haperen aan een stekel of een weerhaakje, die op dat pad verscholen liggen, maar in de nauwelijks drie weken dat we deze CD in huis hebben, is ze er wel in geslaagd zich een vaste plaats te verwerven in de buurt van de repeatknop van onze CD-speler. Ja, wij hebben dat nog, zo’n toestel. Dat heeft alles te maken met de veelzijdigheid van de muziek, dur ik te denken: je hoort net zo goed folk als jazz, pop en bijna-klassiek staan broederlijk naast elkaar, dagen elkaar uit, vullen elkaar aan of spelen haasje-over. Nu eens drijft het ene boven, dan weer het andere, nu eens krijg je een flinke scheut elektronica te verwerken, dan weer draait het alleen maar om stemmen en zo beland je, als luisteraar, van de ene ingrijpende emotie in de andere. Dat de plaat slechts een elpee lang duurt, heeft zo zijn voordelen: ik denk niet dat veel mensen bij machte zouden zijn een ingrijpende ervaring als deze, langer uit te zingen of luisteren. Nu is het, precies omwille van die knappe dosering, een waarachtig feest, dat je doet uitkijken naar een beperkingvrije zomer met veel festivals en avontuurlijke programmatoren, die dit ensemble op hun affiche durven zetten. Ze zullen, geloof me vrij, veel dank en erkenning oogsten bij hun publiek. De maanden, die ons nog scheiden van dit soort belevenissen, komen we wel door met deze nergens minder dan indrukwekkende plaat! (Dani Heyvaert)
|